Op de kunstacademie in Groningen wordt hij in 1977 niet aangenomen. Wat Henk wil, past niet in de tijdgeest. Hij voelt zich thuis in de oude, traditionele stijl van de Oude Meesters en daar is in de jaren zeventig van de vorige eeuw nauwelijks tot geen plaats voor. De abstracte kunst, het expressionisme, het surrealisme en het minimalisme geven de toon aan.
Bij de Drentse Academie voor Amateurschilders (DACA) in Uffelte valt het talent van Henk wel in zijn voordeel op, eerst als leerling (van Peter Bego), maar al snel als leraar. Hij geeft schilderlessen in de vier vestigingen van deze academie, verspreid in het hele land. Korte tijd nadat DACA in 1985 failliet gaat, begint hij voor zichzelf. Na een hectische periode van dagelijks lesgeven, breekt nu een periode van (relatieve) rust aan. Hij blijft lesgeven, maar voor een beperkt aantal dagdelen per week.
Het schilderen zit Henk als het ware in het bloed. Hij ontwikkelt zich – met een minimale scholing – tot een kundig, maar bescheiden schilder van stillevens. Door veel naar het werk van andere schilders te kijken, het te bestuderen en erover te lezen, leert hij zichzelf het schildersvak. Je kunt hem met recht een autodidact noemen, die met veel geduld en een ijzeren discipline zijn eigen weg heeft gevonden. Zijn vakmanschap oogst in steeds bredere kring waardering.